1.
Introotje
Socrates
is de eerste filosoof die meer naar binnen kijkt dan naar buiten om de
wereld proberen te verklaren. De innerlijke wereld van de mens schat hij
hoger in als grond voor de filosofie dan de buitenwereld. Hij filosofeert
hoofdzakelijk over het menselijk gedrag. Filosoferen is voor hem zoeken
naar waarheid. Maar dat zoeken naar waarheid heeft hij wel met de dood
moeten bekopen.
^
top ^
2.
Fysiek, verdiensten en huwelijk
Hij leeft
van 470 tot 399 voor Christus in Griekenland. Hij is zoon van een
beeldhouwer en een vroedvrouw.
Als
hopliet (een zwaar bewapende soldaat te voet) neemt hij deel aan
veldslagen. Het zijn de enige keren dat hij zijn vaderstad Athene verlaat.
Hij onderscheidt zich van andere soldaten door dapperheid en
onvermoeibaarheid.
Te
oordelen naar een bewaard gebleven borstbeeld moet hij niet heel mooi
geweest zijn. Hij heeft een krachtige, gedrongen gestalte, een breed hoofd
en een rond gezicht met een platte neus.
Socrates
trouwt met Xantippe als hij bijna vijftig was. Tot dan toe heeft hij zich
verre van het huwelijk gehouden en wanneer iemand hem om raad vraagt of
hij moet trouwen of niet, antwoordt hij altijd: ‘Doe wat je wil… In
beide gevallen krijg je spijt!’
Xantippe
is de geschiedenis ingegaan als het stereotiep van de zeurderige en
bezitterige vrouw. Maar zij is een huisvrouw met een sterk karakter, met
kinderen om voor te zorgen en een echtgenoot die zo goed als geen stuiver
naar huis brengt. Socrates houdt van Xantippe. Hij heeft de rust van haar
huis nodig. Even weg van het rumoer van de straten. Wat haar stoort is dat
hij nooit het woord tot haar richt: zo praatziek als hij is met zijn
vrienden op straat, zo zwijgzaam is hij thuis. Hij heeft nog een tweede
vrouw. Wat in die tijd normaal is. De regering van Athene immers spoort
haar burgers aan om het aantal ras-Atheners te vergroten door bij
verschillende vrouwen kinderen te hebben. In deze niet zo gezonde
democratie moet een overschot aan vrouwen geweest zijn, een statistisch
gegeven dat ongetwijfeld iets te maken heeft met het grote aantal oorlogen
dat Athene voert. En zoals bekend eist een oorlog mannenlevens.
^
top ^
3.
En maar lachen!
Zowat
elke dag wandelt hij over de pleinen en door de straten van Athene op zoek
naar een gesprek. Hij is eenvoudig, bijna armoedig gekleed. De jongeren
van de hoogste families luisteren graag naar hem. Hij geeft weliswaar
gratis les maar wordt toch van geld en eten voorzien door die rijke
jongeren en door zijn vrienden, die we hebben leren kennen van de
Platoonse dialogen.
Socrates
is een grappenmaker. Werkelijk alles en iedereen neemt hij op de korrel.
Ook politici zet hij voor schut.
Eens op
de markt verbaast hij zich over het ruime assortiment aan producten en
goederen.
‘Kijk
toch eens! Zoveel dingen die ik niet nodig heb om te kunnen leven!’
^
top ^
4.
De goede samenleving?
Athene is
ten tijde van Socrates maar zeker ervoor een democratie.
De
stadstaat dankt haar naam aan de godin Athena, onder andere godin van de
wijsheid. Zij heeft een lange periode van vrede en welvaart gekend. En
nadat zij de Perzische oorlogen heeft overleefd ontstaat er een grotere
eenheid en saamhorigheid tussen de verschillende klassen en is de
democratie de grote overwinnaar. Vooral het tijdperk van Pericles is een
periode van grote bloei voor Athene. Na zijn dood taant de macht van
Athene. De Peloponnesische oorlog maakt een einde aan de glorietijd van
Athene. Door toedoen van Sparta komt de oligarchische regering van de
‘Dertig’ (tirannen) aan de macht.
Het
cultureel hoogwaardige klimaat in de vijfde eeuw en de eerste helft van de
vierde is niet alleen te danken aan de gunstige politiek-sociale factoren
maar zeker ook aan de aanwezigheid van zo veel briljante geesten als onder
anderen Socrates.
Een
democratie toen is niet bepaald een democratie nu. Zo is er bijvoorbeeld
meer dan de helft van de Atheners die bestaat uit rechtloze slaven. En uit
de opbrengst van juist hun arbeid komt de rijkdom van de vrije burgers
voort.
De
aristocraten vinden democratie maar niks. En niet omdat ze het voor die
slaven zo zielig vinden.
In de
partijstrijd tussen de democraten en de aristocraten loopt Socrates rond.
Hij kiest geen partij, want politiek interesseert hem niet. Toch is hij,
omdat hij omringd is door rijke jongelingen, in feite de opvoeder van de
aristocratische jeugd.
^
top ^
5.
Het duiveltje onder de hersenpan
Hij
brengt zijn hele leven door in Athene, maar wil niet deelnemen aan het
politieke leven van zijn tijd. Hij rechtvaardigt zich door erop te wijzen
dat zijn demon hem dat verboden heeft.
Die demon
is natuurlijk de stem van zijn geweten. Hij lacht om bijna alles en houdt
niet op met kritiek leveren of opmerkingen maken. Socrates luistert graag
naar zijn demon. Het is of deze veel inzicht heeft.
^
top ^
6.
Zijn dood
Twee keer
moet hij aan politici verantwoording afleggen. In beide gevallen loopt hij
groot gevaar en wordt hij slechts gered door politieke
machtsverschuivingen. Na een oorlog tegen Sparta komt de democratie in
Athene even ten val. Na een volgende omwenteling komen de democraten weer
aan de macht en wordt het lot van Socrates bezegeld.
Want de
derde keer dat hij verantwoording aan de politici moet afleggen, wordt hem
fataal. Door het democratisch regime wordt tegen hem een aanklacht
ingediend: hij zou niet geloven in de goden van de stad en hij zou de
jeugd bederven.
Maar in
feite wordt hij door de politici uit de weg geruimd. Socrates wordt gezien
als een hinderlijke vragensteller die kritiek uit op de Atheense
democratie die gekenmerkt wordt door bedrog en corruptie. En de politici
willen niets liever dan de waarheid verborgen houden die Socrates met de
nodige ironie aan het licht brengt.
De
aanklacht tegen hem is ongegrond. Hij wordt echter ter dood veroordeeld en
moet de gifbeker drinken, wat in die tijd een gebruikelijke doodstraf is.
Hij weigert genade te zoeken. Ook vluchten wil hij niet. Zijn vrienden
kunnen hem gemakkelijk laten vluchten. Hij wil zijn lot niet uit de weg
gaan. Hij sterft zoals hij geleefd heeft: ironisch, kritisch, eerder
rationeel dan emotioneel.
Zelfs na
het drinken van het gif valt hij zijn in de gevangenis aanwezige vrienden
lastig met zijn vragen. Een vriend die begint te huilen moet zelfs
rekenschap van zijn vreemde gedrag afleggen.
‘Ik
huil toch ook niet! En als er een zou moeten huilen, dan ben ik het
wel!’
^
top ^
7.
Zijn grootste bewonderaar
Zelf
heeft Socrates niets geschreven. Misschien kan hij niet eens schrijven of
lezen. Het is in die tijd niet ongewoon om analfabeet te zijn. Het valt
echter te betwijfelen of hij wel zo’n ongeletterd genie is. Zijn
woordkeuze kan in ieder geval niet die van een simpele ziel zijn. En
dergelijke spreekvaardigheid is niet eigen aan de wijze gek of de
gestoorde geleerde. Misschien dat hij veel gelezen heeft en schrijven veel
minder belangrijk vindt dan spreken.
Het
meeste dat wij van hem weten vernemen wij van de filosoof Plato die hem in
zijn dialogen laat optreden. Plato heeft Socrates leren kennen als hij 20
jaar oud is; Plato is een van zijn leerlingen.
Na de
dood van Socrates vertrekt Plato uit Athene in vrijwillige ballingschap om
zich aan de filosofie te wijden. Plato heeft aan het proces en de dood van
Socrates vier dialogen gewijd.
Eutyphro,
waarin we Socrates, nog op vrije voeten naar de rechtbank zien gaan om de
beschuldigingen te horen die tegen hem zijn ingebracht;
Apologie,
met de beschrijving van het proces;
Crito,
met het bezoek in de kerker van zijn dierbaarste vriend, Crito;
Pheado,
met de laatste ogenblikken van zijn leven en de discussie over de
onsterfelijkheid van de ziel.
Een paar
dagen na zijn dood krijgen de Atheners spijt dat ze hem hebben
veroordeeld. Ze sluiten ten teken van rouw de scholen (gymnasia), de
theaters, de badhuizen en de worstelscholen voor een paar dagen. Ze
verbannen enkele politici en veroordelen de rechter ter dood.
^
top ^
8.
Vragenderwijs
Zijn les
bestaat geheel uit gesprekken. Het is een spel van vraag en antwoord. Hij
spreekt niet alleen zijn leerlingen aan, maar ook elke willekeurige
voorbijganger. Het uitgangspunt van Socrates bij het begin van een gesprek
is eenvoudig: hij beweert dat hij maar een ding weet, namelijk dat hij
niet weet. Met die stelling keert hij zich tegen alle leraren die beweren
heel veel te weten en heel goed te kunnen onderwijzen.
Stel je
nu eens voor dat hij jou vragen gaat stellen. Eerst stelt hij je een
onschuldige vraag en daarna vraagt hij steeds verder. Want elk antwoord
dat hij krijgt, is voor hem een aanleiding om nieuwe vragen te stellen.
Net zo lang tot hij een filosofische vraag kan stellen, zoals ‘wat is
deugd?, ‘waar is de waarheid?’, ‘wat is de beste staatsvorm?’
Eerst wekt hij bij je de indruk dat jij de meerdere van hem bent en
Socrates zelf de onwetende. Maar hoe meer vragen op je afvuurt, hoe
kleiner je je gaat voelen. Op den duur voel je je door al die vragen in
het nauw gedreven. Dat is juist het gevoel dat Socrates met zijn vragen
wil opwekken. Dat gevoel van jezelf tegenkomen is zoiets als de waarheid
van jezelf bij jezelf ontdekken.
Op het
moment dat je niets meer weet te zeggen houdt de kennis op die je van
buitenaf hebt ontvangen en begint het inzicht van binnenuit. Helaas is het
zo dat de meeste mensen – zeg maar bijna allemaal – kennis van iets
hebben zonder over inzicht te beschikken.
Socrates
zegt dat inzicht de enige juiste vorm van kennis is. Een voordeel van
weten dat je (nog) niet weet is, dat je altijd blijft speuren, onderzoeken
en vooral: discussiëren. Want discussiëren wil zeggen: meewerken aan het
zoeken naar waarheid. Als je beweert het allemaal wel te weten, dan hoef
je immers niet meer te speuren. Maar in feite doe je jezelf tekort. Of ben
je gewoon denklui? Dat mag ook, hoor!
^
top ^
9.
Hoe kennis opnieuw wordt geboren
De les
die hij geeft, is een bijzonder soort gesprek. De gebruikelijke relatie
waarbij de leerling - de onwetende - vraagt en de meester - de
alleswetende - antwoordt is omgekeerd. Socrates stelt alleen maar vragen
en geeft geen antwoorden. Alleen zit er in een goed gestelde vraag wel een
half antwoord. Misschien dat daarom filosofen proberen heldere vragen te
stellen?
Hij heeft
zijn methode van vragen stellen vergeleken met het werk van zijn moeder.
Zij is vroedvrouw.
Dankzij
die vroedvrouwmethode krijgt de leerling te weten dat de kennis die hij
meent te bezitten, bestaat uit vooroordelen, valse idealen en bijgeloof.
Hij wordt zich bewust van de echte waarde van zijn kennis. Wanneer de
geest van deze schijnkennis is gezuiverd, moet de leerling de ware kennis
opgraven. Het is of kennen een herinneren wordt. En als je goed kijkt naar
het woord ‘herinneren’ dan zie je dat iets dat binnen zit voor een
tweede keer naar boven gehaald moet worden om te weten.
Socrates
zegt: ‘Mijn werk lijkt op datgene dat vroedvrouwen doen. Alleen zij
behandelen vrouwen en ik mannen, zij behandelen het lichaam en ik de
geest.’ Socrates ziet zichzelf niet als vertegenwoordiger van een eigen
waarheid. Hij zegt tegen de anderen dat ze de waarheid in zichzelf moeten
zoeken.
^
top ^
10.
Deugd is meer dan braaf en gehoorzaam
Socrates
stelt weten gelijk aan deugd. Slechts als een leerling kan inzien wat de
ware deugd is, kan gehandeld worden op basis van algemeen geldende
principes en niet op grond van eigenbelang. Hij brengt door zijn vragen de
mensen geen kennis bij, maar helpt ze bij de geboorte van hun eigen
wijsheid. Hij wil dat de leerlingen inzien dat ze uit eigenbelang handelen
en niet uit algemeen belang, terwijl iedereen het erover eens is dat het
algemeen belang meer geldigheid bezit dan het eigen belang.
Dus, in
andere woorden: hij zegt dat het goede of de deugd voor iedereen hetzelfde
moet zijn. Het goede of de deugd wordt niet opgebouwd met de mooie woorden
van een handige spreker.
Juist op
het gebied van de moraal hebben de mensen het minst inzicht en daarom
laten ze zich het gemakkelijkst overtuigen door mooipraters en
woordkunstenaars – de sofisten – die beweren daarover veel te weten. Wat
denk je: zijn er tegenwoordig meer waarheidszoekers dan mooipraters? En
wat luisteren we toch nog graag naar mooie beloftes?
^
top ^
11.
Waar het geluk zich bevindt
Het doel
van handelen is voor Socrates het vinden van geluk. Als een leerling
voldoende kennis heeft van het doel dan zal hij of zij vanzelf goed en
deugdzaam handelen.
Onjuist
handelen heeft te maken met onvoldoende kennis van de deugd en het geluk
En dan is inzicht gelijk aan deugd. Voor de staat en voor het individu is
deugd de enige weg tot geluk. De staat moet niet zo naar macht en rijkdom
streven maar juist naar rechtvaardigheid. Inzicht is het enige richtsnoer
voor juist handelen en macht zonder inzicht kan alleen maar ongeluk
brengen.
Dus,
alleen zij die inzicht hebben mogen aan anderen leiding geven. Het is
onverantwoord leiders aan te wijzen op grond van hun rijkdom of hun
afstamming. Het is volgens Socrates ook onverantwoord leiders te laten
verkiezen door de volksvergadering, want de gewone burger is niet in staat
uit te maken wie inzicht bezit. Daarom kan Socrates geen enkele staatsvorm
goedkeuren.
Niemand
doet vrijwillig kwaad, is een belangrijke uitspraak van Socrates. Wanneer
een persoon kwaad doet, komt dat omdat hij niet weet wat waarlijk goed
voor hem is. Voor Socrates heeft iedereen de plicht om te begrijpen.
Iedereen moet zoeken naar het Ware, dat hetzelfde is als het Goede. In
feite is het de wil van iedereen om waarlijk goed te doen. Is dat niet zo,
dan komt dat uit onwetendheid.
^
top ^
12.
Conclusietje
Met
zijn vragen wil hij de leerling brengen tot zelfonderzoek. Dat
zelfonderzoek bereikt nooit een eindpunt. Zelfs na een eenmaal verkregen
overtuiging moet de leerling verder blijven zoeken om zijn kennis te
vervolmaken. Ken uzelf! – een oude Griekse spreuk – lijkt hij iedereen
toe te willen roepen. Als de leerling zijn zedelijke armoede zou beseffen,
zou hij uit zichzelf komen tot de juiste morele kennis door vragen aan
zichzelf te stellen. Ja, door telkens betere vragen aan zichzelf te
stellen. Net zolang tot de vragen de toets der kritiek kunnen doorstaan.
Maar wie bepaalt dan wat de toets der kritiek is? Ja, laten we daar eens
over gaan filosoferen op Socratische wijze!